
Opgroeien in oorlogstijd: jarenlang niet naar school
Vier jaar lang kon Cissy Kluppell - Ketting Olivier niet naar school toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak in toenmalig Nederlands-Indië. Haar kinderjaren moest ze als tiener inhalen tijdens de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijd.
Cissy met haar penning en de tas die haar moeder kocht “op de grens van vrede en oorlog”
Dicht bij familie
“Ik ben Cissy Kluppell, geboren Ketting-Olivier. Ik wandel naar de 91,” stelt ze zich voor met een lach. Cissy werd in 1934 in Surabaya geboren en woonde in Semarang. Haar vader was vertegenwoordiger in schrijfmachines en kunstenaar, haar moeder huisvrouw. “Wij hadden het voorrecht dat wij een leuk huis hadden, een mooi huis. We woonden naast de ouders van mijn vader. En we hadden bediendes.”
Cissy's familie van vaders kant, met links haar oma
Geen oefening
Toen begon de onrust van de oorlog. We woonden in Semarang. Ze herinnert zich nog goed de schuiltafel die haar vader door een Chinese timmerman had laten maken. “Bij het eerste gehuil van de sirene, dook mijn moeder met ons, de baboe en de kokkie onder de tafel.” Haar vader zelf werd opgeroepen als landstormer en later krijgsgevangen genomen.
Ze realiseerde zich op dat moment als kind, ik was 6 jaar, niet wat er aan de hand was: “Je denkt dat hij voor een oefening of zo is opgeroepen, want dat gebeurde wel vaker. Maar dit duurde dus uiteindelijk vier jaar. Mijn vader is op transport gesteld en hij heeft op Sumatra aan de Pakanbaroe-spoorlijn gewerkt. Zonder contact met ons.”
Een kind in oorlogstijd
“Uiteindelijk zijn we geëvacueerd naar Bandung, daar zou het veiliger zijn,” vertelt Cissy. “Er waren in Semarang wel buren waar we misschien wel hulp bij hadden kunnen zoeken, maar in Bandung had mijn moeder familie.” Daar woonden ze in bij een nicht van moeder. Bivakkeren noemt Cissy het zelf. Ze sliepen vier jaar op matrassen op de grond. In één kamertje met haar moeder, zusje en broertje, meer ruimte was er niet. “Want ja, die mensen hadden meerdere evacuees.”
Het leven veranderde dus, maar voor Cissy was één verandering vormend: “Vier jaar mochten we niet naar school, want de Jappen wilden ons dom houden.” School was belangrijk voor haar en zou later een rode draad in haar leven worden. Verder ging het leven van Cissy gewoon door.
“Als kind realiseer je je dat niet, of je er last van hebt of niet. Ik bedoel we waren in een periode terecht gekomen... je wist dat het oorlog was en dat je uit moest kijken. En dat was het.”
Identificatie
Ze haalt een ketting uit een doosje, want aan een van de regels van toen heeft ze nog een aandenken. Een zilverkleurige penning met haar naam en geboortedatum erop. “Dit droegen we als we de schuilkelder in moesten. Als er iets met je gebeurde dan konden ze je identificeren.”
Ze laat ook haar tas zien. “Die heeft mijn moeder op de grens van vrede en oorlog gekocht, met geld of een wederdienst,” vertelt ze. “Iemand maakte deze tassen, dat was haar verdienste.” De tas is haar nog steeds erg dierbaar. “Het is een aandenken aan mijn moeder en aan een bepaalde periode.”
In een blikje dat ze van militairen kreeg bewaart Cissy haar penning
Haar moeders tas is Cissy erg dierbaar
De Japanners
“Omdat wij zoveel procent gemengd bloed hadden hoefden wij niet in het kamp. Want zo ging de Jap te werk,” legt Cissy uit. Ze kende wel mensen die naar het kamp moesten, kennissen van haar ouders. “Dat waren dus eigenlijk ‘echte volbloed Hollanders',” vertelt ze. “Sommigen zijn teruggekomen, sommigen zijn overleden.”
Wat de Japanners betreft, Cissy vindt het een lastig onderwerp. “De Japanners waren eigenlijk heel aardig voor de kinderen. En soms ook wel voor de volwassenen hoor. Het hing helemaal af welke persoon bij de mensen thuis kwam. Je had vervelende en minder vervelende Japanners.”
De terugkomst van vader
Toen kwam de bevrijding. Er kwamen vliegtuigen over en militairen met tulbanden (“de Gurkha’s uit India en tevens Brits onderdaan”) legerden zich in de buurt. “Achter ons evacuatiehuis was vroeger een school en daar waren de Gurkha's gelegerd. En dan keken ze over de hoge muren,” vertelt ze lachend.
Maar hiermee ging het leven niet opeens terug naar normaal.
De terugkomst van de mannen uit de kampen verliep moeizaam en het duurde lang voordat ze haar vader terugzag. “Er was al een hele periode ‘vrijheid'. En in die periode kwam hij in het ziekenhuis terecht,” vertelt ze. “Daar ontmoette mijn vader een verpleegster, wat uiteindelijk direct na de oorlog een scheiding teweegbracht. Hij hertrouwde met deze verpleegster.”
Na zolang hun vader niet gezien te hebben, was het voor de kinderen een vreemd weerzien. “Het was voor ons natuurlijk wel: hé, dat is vader.” Maar Cissy's broertje en zusje waren te jong om zich hem te herinneren. “Maar, God, je bent natuurlijk wel blij dat je vader weer terug is.”
Een militair van de Gurkha Rifles praat met een kind in Batavia © NIMH
Het gezin Ketting-Olivier, Cissy draagt de bivakmuts van haar vader, vlak voordat haar vader werd opgeroepen als landstormer
Weer naar school
Het gezin werd door familie naar Batavia gebracht. Hier kwamen ze in een huis met drie andere gezinnen. Ze sliepen op matrassen op de grond in de garage. “Toen was het vrede, althans de oorlog was voorbij.”
De capitulatie van Japan bracht voor Cissy een belangrijke verandering: ze mocht weer naar school. “Maar intussen hadden wij jaren verloren. Ik was tien jaar toen ik weer in de derde klas terecht kwam.” Ieder gemist schooljaar werd in een half jaar ingehaald. “Maar ja, ik was vijftien toen ik van de lagere school afkwam,” verzucht ze.
“Dat zijn zo van die dingen... dat heeft indruk gemaakt. Je was niet de enige. De hele klas was al tiener. En in het voortgezet onderwijs ook. We hadden zelfs een verloofd stel in de klas.”
“Dat was een hele vreemde tijd eigenlijk. Je was vrij. Je kon weer doen wat je wilde, je mocht de deur uit. Maar daar moest je wel aan wennen. Want ik weet nog goed dat we op straat gingen spelen. En dat was dan dubbel, want aan de ene kant ben je dan tiener en aan de andere kant wil je nog steeds je jongere jaren inhalen.”
“Hier, rechts op het hoekje,” wijst Cissy zichzelf aan op de bovenste foto uit 1948
De Pemoeda's
“En toen kwamen dus de Pemoeda's, de Indonesische jongeren, die voor de vrijheid van Indonesië vochten.”
"Tegenover ons, in Bandung, was een kampong met allemaal Indonesische huisjes. Van daaruit werd er met de tong-tong geslagen om te melden dat er wat aankwam. En wat er aan kwam, waren de Indonesiërs. Dan moest iedereen naar de achterkant van het huis, want je weet maar nooit.”
“En dat klopte ook.” Een nieuwsgierige buurjongen van vijftien jaar keek toch door het raam. Toen werd hij door de pemoeda's neergeschoten. “Hij heeft de hele nacht liggen roepen ‘help mij help mij’ en hij is uiteindelijk doodgebloed. Dat zijn dingen die in je hoofd zitten.”
“Dat kwam dus door de Indonesiërs. Zij wilden hun vrijheid, dat kwam naar boven toe. Ze hadden te lang onder Nederlands bewind en gezag gezeten, vonden ze.”
Javaanse revolutionairen, pemoeda's © Wereldmuseum
Het koude Nederland
Op 11 augustus 1952 moet ook Cissy's familie naar Nederland per schip vertrekken. Samen met haar moeder, zusje en broertje varen ze op de ‘Sibajak’ naar Nederland. “Wij waren hier nog nooit geweest. We hadden het koud.”
De Sibajak, het schip waarmee Cissy naar Nederland kwam © Nationaal Archief
Het gezin werd opgevangen in een pension in Breda. Twee kamertjes met een potkacheltje en een wastafel. “We kregen eten van de pensionhoudster. Elke maandag dat, elke dinsdag dat. Elke week hetzelfde,” zegt ze lachend. “Maar we werden goed verzorgd. En daar gingen we dus ook weer naar school, bij de nonnetjes.”
Cissy's moeder kreeg later eigen huisvesting in Breda. Met Cissy's vader bleef het contact altijd goed. Hij woonde nog een paar jaar in Batavia met zijn nieuwe vrouw en dochter, maar uiteindelijk zijn zij via Nederland naar Amerika geëmigreerd.
Een plicht
Na haar trouwen heeft Cissy veel gereisd en gewoond in het buitenland, om uiteindelijk neer te strijken in 's-Hertogenbosch. En het onderwijs dat als een rode draad door haar jonge jaren liep, heeft haar doen besluiten om zelf ook les te gaan geven.
Cissy vindt het erg belangrijk om haar verhaal te delen. “Ik heb het voordeel dat ik nog meedraai,” zegt ze lachend. “Ik weet dat er velen met problemen zaten. En nog steeds. Ik vind dat wij de plicht hebben om deze periode door te vertellen aan onze nazaten en de wereld. Zodat ze weten wat mijn generatie meegemaakt heeft. Zodat zij niet vergeten,” zegt ze. “Want nu is de al zo vaak gestelde vraag: hebben wij er iets van geleerd? Heeft de mensheid er iets van geleerd?”
“U mag het zeggen.”