archeologie

De ambachten van 's-Hertogenbosch

's-Hertogenbosch was in de 16de eeuw internationaal bekend door haar messen, spelden, wollen laken en leer. Dat de stad in de 13de en 14de eeuw uitgroeide tot een van de grootste steden van het huidige Nederland is te danken aan de levendige handel, ambachten en nijverheid.

Misbakselkuil opgraving
Het leeghalen van een van de misbakselkuilen van een pottenbakkerij tijdens een archeologische opgraving

Bewoners van een groot deel van het huidige Brabant en de Maaskant kwamen naar 's-Hertogenbosch. Ze verhandelden hier hun agrarische producten en grondstoffen en kochten de eindproducten die in de stad werden gemaakt. Naast de Bosschenaren waren er dus duizenden mensen uit de omgeving voor hun textiel, schoeisel, aardewerk, gereedschappen en metalen vaatwerk afhankelijk van wat er in de stad gemaakt werd.

De stad was bovendien niet alleen gericht op haar eigen achterland, maar produceerde ook voor verder gelegen gebieden. Doordat de ambachtslieden hun producten aan zoveel mensen konden verkopen, groeide en bloeide ambacht en nijverheid in 's-Hertogenbosch vanaf de late middeleeuwen.

Ambachten en archeologie

Van de vele ambachten die in de stad werden uitgeoefend, treffen we regelmatig resten in de bodem aan. Toch weerspiegelt wat we terugvinden maar een fractie van de bedrijvigheid die zich in de stad moet hebben afgespeeld. De informatie die we uit de bodemvondsten kunnen afleiden is toch zeer waardevol. In de eerste plaats omdat we over de ambachten uit het verleden weinig weten. Historische bronnen vertellen ons wel over het bestaan van vele ambachten in de stad , maar meestal weten we niet wat de ambachtslieden precies maakten en hoe de productie in zijn werk ging.

Meesters legden de technieken mondeling aan hun leerlingen uit. Deze kennis hebben ze niet op papier gezet. Alleen met de archeologische vondsten en enkele schaarse afbeeldingen, kunnen we een beeld vormen van de praktijk van de ambachten in de stad. Hieronder vertellen we meer over de ambachten van smid, leerlooier, schoenmaker, pottenbakker en textielbewerker. Hierover zijn we in de afgelopen jaren bij opgravingen meer te weten gekomen.

Resten pottenbakker tijdens opgraving
Een afvalkuil van een pottenbakkerij aan de Korte Tolbrugstraat

Een smederij aan het Hinthamereinde

Bij een opgraving aan het Hinthamereinde 41-43 hebben we in 2003 de werkplaats ontdekt van een smid, die hier ergens tussen 1325 en 1400 werkte. We denken dat hij vóór de gevel van het huis een houten aanbouw heeft gemaakt, waarin zijn smidsvuur brandde en waar hij ijzer produceerde en voorwerpen smeedde. Bij de opgraving is een klein stukje van de vloer teruggevonden die door de hitte van het vuur sterk was ingebrand. Bovendien lag er in de werkplaats een dik pakket van laagjes as, slakken en sintels. Dit zijn afvalproducten van de ijzerproductie.

De archeologische sporen leren ons dat in deze smederij ook een smeltoven aanwezig was. Het smelten en smeden van ijzer was erg brandgevaarlijk en bracht zeker in de middeleeuwse stad met veel houten huizen een groot risico met zich mee. Het was niet de enige smeltoven in de stad. Ook bij de opgraving van een 16de-eeuwse messensmederij aan de Stoofstraat zijn sporen van zo'n oven gevonden.

Uit historische bronnen blijkt dat in de 16de eeuw het smedenambacht was opgedeeld in bijna twintig specialisaties, waaronder messenmakers, hoefsmeden, spijkermakers, harnasmakers en pannenmakers. Van een 13de-eeuwse smid in Amsterdam is bekend dat hij een heel scala aan ijzeren voorwerpen maakte, zoals hoefijzers, sleutels, scharen en lanspunten. Het is dus heel goed mogelijk dat ook onze smid in het Hinthamereinde zo breed georiënteerd was.

Overblijfselen smid tijdens opgraving
Vloer van de 14de-eeuwse smederij aan het Hinthamereinde. 1: Oranjerood ingebrande vloer. 2: Houtskool, slakken en sintels. 3: Groot brok ijzeroer.

Stinkende looiers aan de stadsrand

Al kort na de stichting van de stad was de productie van leer een belangrijke bedrijfstak. Huiden van geiten, schapen en vooral runderen werden door middel van een langdurig proces gelooid en verwerkt tot schoeisel, kleding, paardentuig, tassen, messcheden en meer. Bij diverse opgravingen in ’s-Hertogenbosch zijn sporen van deze bedrijfstak aangetroffen. Voor het looiproces was veel water nodig en de activiteiten brachten stankoverlast met zich mee. Om die reden vinden we de leerlooiers vooral aan de rand van de stad.

Opvallend is dat twee onderzochte looierijen, aan de Vughterdijk en aan de Kuipertjeswal, gelegen waren aan een tak van de Binnendieze, waarvan het water nog vrij schoon was. Het vuile spoelwater stroomde vervolgens richting de Uilenburg midden in de stad. De leerlooierijen achter het Hinthamereinde lagen niet direct aan een Diezetak. Mogelijk gebruikten de leerlooiers daar water uit een put. In een paar kuilen van de leerlooierij aan de Vugherstraat 180-182 hebben we honderden hoornpitten van runderen gevonden. Een hoornpit is de kern van een hoorn die achterblijft als de buitenste laag, de daadwerkelijke hoorn, is verwijderd of vergaan. 

HoornpittenHoornpitten. Op basis van de hoorns konden leerlooiers bepalen hoe oud de runderen waren.

De huiden die de looiers verwerkten, werden aangeleverd door de slager. Bij een opgraving van een leerlooierij aan het Kruisbroedershof uit 17de eeuw bleek dat het merendeel van de huiden afkomstig was van koeien en ossen tussen de twee en zeven jaar oud. Dit is voor het leer niet de beste leeftijd. Dus blijkbaar moesten de leerlooiers het doen met het slachtvee dat voor het vlees op de markt kwam. 

We weten uit historische bronnen dat er in 1552 in de stad bijna zeventig leerlooiers en velblotters (die de huiden schoonmaakten) werkten. De leerhandel was in de 16de eeuw wel al op zijn retour. In de 14de en 15de eeuw waren er mogelijk nog meer looiers in de stad. In die periode werden veel huiden buiten de stad verkocht, onder andere in Keulen. Maar daarnaast kochten lokale schoenmakers natuurlijk ook veel huiden. 

Locaties van de leerlooiers 
Plattegrond van 's-Hertogenbosch uit de 16de eeuw met de locaties van de opgegraven leerlooierijen. 1: Orthenstraat (12de-13de eeuw); 2: Keizerstraat (14de eeuw); 3: Vughterstraat (15de eeuw); 4: Orthenstraat (15de-16de eeuw); 5: Kuipertjeswal (16de-18de eeuw); 6: Hinthamereinde (15de-17de eeuw).

Waar zaten de schoenmakers?

In het begin was het ambacht van leerlooier en dat van schoenmaker gecombineerd, maar al snel werden het gespecialiseerde beroepen. Schoenmakers zijn archeologisch moeilijk terug te vinden. We kunnen hun werk alleen herkennen aan afvalstukken, zoals afsnijdsels van leren lappen, en aan hun gereedschappen, zoals elzen en leesten. Afsnijdsels van leer hebben we onder andere aangetroffen in een gedempte Diezetak aan de Mortel en in een poel op de Markt. Maar de stukken afgesneden leer kunnen ook afkomstig zijn van andere ambachten die leer gebruikten.

In de 14de en 15de eeuw verkochten de Bossche schoenmakers tot ver buiten de stadsgrenzen hun schoenen. In 1398 waren de meeste schoenen die in Keulen werden verkocht in ’s-Hertogenbosch gemaakt. Archeologen hebben vele honderden schoenen uit de 13de tot 19de eeuw opgegraven; die geven een goed beeld van de schoenmode en van de bedrevenheid van de schoenmakers. Opvallend is dat veel schoeisel sterk is versleten, dat de schoenen regelmatig zijn opgelapt en dat nog bruikbare stukken leer voor het weggooien zijn afgesneden om opnieuw gebruikt te worden. Naast schoenmakers moeten er dus ook schoenlappers gewerkt hebben in de stad. 

Priem
Priem waarmee onder andere gaatjes werden geprikt in het leer, gevonden in de stad.

Leest
Leest voor een kinderschoen gevonden in een beerput aan de Beurdsestraat uit de 16de eeuw

Robbrecht de potter

In tegenstelling tot de smeden, die wel in de binnenstad mochten werken, waren andere brandgevaarlijke beroepen zoals pottenbakkers niet welkom midden in de stad. Vanaf de 15de eeuw maakten de Bosschenaren een deel van het aardewerk zelf, met name kannen, kookpotten, kommen en voorraadpotten. De rest importeerden ze. De pottenbakkers verkochten hun waar vooral op de lokale markt. Ze waren waarschijnlijk dus niet met heel veel. Het is een ambacht dat archeologisch goed terug te vinden is, vanwege de vele misbaksels die bij elk pottenbakkersbedrijf overbleven. 

Bij twee opgravingen in de Bossche binnenstad zijn sporen van een pottenbakkerij gevonden, namelijk Achter de Tolbrug en aan de Korte Tolbrugstraat. Door historisch onderzoek weten we dat het laatst genoemde terrein waarschijnlijk de werkplaats was van Robbrecht de potter. Deze pottenbakker vestigde zich op deze plek in 1437. Omdat in de stad maar weinig pottenbakkers waren denken we dat dezelfde Robbrecht ook de zo’n 100 meter verderop gelegen pottenbakkerij Achter de Tolbrug bezat die rond die periode werd verlaten.

Vermoedelijk vond het stadsbestuur de locatie Achter de Tolbrug te gevaarlijk en heeft Robbrecht zijn bedrijf verplaatst naar dit terrein buiten de (niet meer functionerende) eerste stadsmuur. Dit laaggelegen gebied buiten de stadsmuur was in het begin van de 15de eeuw opgehoogd met stadsvuil en daardoor geschikt geworden voor de vestiging van onder andere deze pottenbakkerij. Net als op de oude locatie was hij hier gevestigd in de nabijheid van de Binnendieze.

De ligging van de pottenbakkerij dichtbij water was noodzakelijk. Zo kon de pottenbakker makkelijk klei en brandstof (hout) voor de ovens aanvoeren. Deze werden op een eenvoudige wijze per schip aangevoerd . Robbrecht en de andere Bossche pottenbakkers haalden hun klei vermoedelijk uit de directe omgeving van de stad, langs de Maas. Deze klei werd via de Dieze de stad in gevoerd. Na te zijn gezuiverd, en eventueel vermengd met zand, werden er potten van gedraaid.

Misbaksels
Misbaksels van rode kookpotten op pootjes die rond 1450 zijn gemaakt aan de Korte Tolbrugstraat.

Spinnen, kaarden, weven en verven

De textielnijverheid was een van de belangrijkste bedrijfstakken in middeleeuws ’s-Hertogenbosch. Vooral laken, een wollen geweven stof, was erg populair. Wol, de grondstof voor het laken, kwam zowel van Engelse als van Kempische schapen. Het productieproces hiervan kent veel stappen, die in de bloeitijd van de lakenproductie door gespecialiseerde ambachtslieden werden uitgevoerd. Ondanks het grote belang voor de stad vinden we in de bodem weinig sporen van de lakennijverheid.

Aanwijzigingen voor deze ambacht hebben we onder andere teruggevonden in het Volderstraatje en het Voldersgat (Grote Hekel). Vollen betekent het wassen van het laken in water met 'vollersaarde' (een fijn soort klei) en urine. Hierin werd vuil uit de vezels opgenomen en werd het weefsel dichter van structuur, waardoor het minder zou krimpen en waterdicht werd. De Beurdsestraat was een wijk waar veel textielbewerkers woonden. Dit weten we onder andere door de vondsten van kaardenbollen, die werden gebruikt voor het bewerken van laken of kaarden van wol. 

 

Lakenloodje
Lakenloodje waarmee het Bossche laken werd gezegeld

Bosschenaren controleerden de kwaliteit van het laken goed, ook tijdens het productieproces met de vele stappen. Bij een aantal van deze controles werden kwaliteitsloden aangebracht op het laken. In 's-Hertogenbosch hebben we tot nu toe acht verschillende typen loden aangetroffen. De oudste exemplaren komen uit de eerste helft van de 15de eeuw. 

Dit is een samenvatting van het hoofdstuk 'Handel, ambachten en nijverheid 1350-1450' uit het boek Stad op de schop. Een archeologische stadsgeschiedenis van Den Bosch.

Ook interessant